Iris
slaat het tegeltje kapot met een hamer. Ze sluit onwillekeurig even haar ogen.
Voorzichtig, met duim en wijsvinger, pakt ze een voor een de scherven beet en
deponeert ze in het bakje voor ‘lichtblauw’. Het volgende tegeltje is violet.
Krampachtig omklemt ze de hamersteel en slaat, veel te hard, de steen aan
diggelen. De brokstukken vliegen alle kanten uit.
Evelien
had het haar aangeraden. Doe iets creatiefs. Het leidt je gedachten misschien
wat af. Een mozaïek maken van stukjes oude tegel. Eigenlijk wist ze niet eens
wat ze zou gaan maken. ‘Mijn leven is in stukken gegooid’, had ze tegen Evelien
verteld. ‘Ik probeer alle scherven weer bijeen te rapen.’ Evelien had haar
geprezen om deze verbale uiting.
‘Heel
goed hoe jij je gevoelens uit via zulk soort metaforen,’ had ze gezegd.
Haar
ogen worden vochtig. Ze moet toegeven dat ze zo dapper mogelijk de sessies van Evelien
ondergaat. Fijn dat ze zich zo goed kan uiten, maar is dat niet gewoon een
masker?
Zintuigen op scherp
Ze
moet haar leven weer ordenen. De drie V’s volgens Evelien: Veilig voelen,
vertellen en vooruitkijken.
Er
zijn allemaal lieve mensen om haar heen die ontzettend met haar begaan zijn en haar
een veilig gevoel geven. Stefan natuurlijk en Fay. Ze leeft in een bubbel van
meeleven. Nu nog wel.
Vertellen
is al een stuk lastiger. Wat er die avond gebeurde? Er alleen al aan denken
maakt haar kotsmisselijk. Ze kan het überhaupt navertellen omdat Fay ingreep.
Ook een hardloopster die direct zag dat er iets heel goed fout ging. Fay heeft
haar uit de klauwen van de dood weggesleept.
Ze
kijkt liever vooruit.
Alleen
thuis lukt wel, maar als de bel gaat doet ze niet open. Ze heeft zelfs
gedeeltelijk haar werk weer hervat. ‘s Morgens als het nog donker is fietst ze
met Stefan mee die voor haar een enorme omweg maakt. Aan het begin van de
middag rijdt ze alleen naar huis. Ze heeft zichzelf daartoe gedwongen. Voorheen
had ze haar oortjes in een luisterde ze naar Martin Garrix. Nu niet, nu staan
al haar zintuigen op scherp. Haar vingers bij de SOS-knop van haar telefoon.
Alsof de stad een guerrillagebied is. Ze bekijkt haar wijk met kritische blik.
Dat straatje bij die garageboxen is bijvoorbeeld wel erg schaars verlicht. Hier
en daar moeten bosjes worden gerooid. Overzicht wil ze.
Verder
vooruitkijken is moeilijk.
Het
liefst weer terug naar normaal. Gewoon weer hardlopen door het park.
Be a light in the
dark forest
Tranen
langs haar wangen. Een steek in haar zij. Alsof haar lichaam in scherven ligt. ‘De wonden genezen goed’, zeiden ze in het
ziekenhuis. Maar ja, die littekens…
Ze
moet slikken. Niet aan denken! Niet nu. Het mozaïek maken, tegelscherven op
kleur sorteren. De kleuren van de regenboog. Gebroken licht. Iris. Be a light in the dark forest.
Ze
staat op en knielt neer op de grond. De brokstukken van het violette tegeltje
oprapen. Had ze al een apart bakje voor violet?
Als
ze weer aan de tafel zit duizelen de tegelstukjes voor haar ogen. Waarom zij?
Waarom had uitgerekend zij de pech zo’n man tegen te komen? ‘De man in de
bosjes’ is zeldzaam, las ze. Wat heeft
ze aan die statistiek? Ze balt haar handen tot vuisten. Bloed trekt weg uit
haar knokkels. Ze wil brullen, maar houdt zich in. Anders komt Stefan haar weer
troosten. Stefan is oneindig lief voor haar, echt oneindig lief, maar nu wil ze
alleen zijn met haar verdriet.
Ze
leeft. Ze voelt zich bijna schuldig dat ze nog ademt. Kennelijk was het haar
tijd nog niet. Heeft ze nog een taak in deze wereld?
Mozaïek
Fay
wist: de wereld is niet altijd lief. Ze had al eens ‘iets’ meegemaakt. Fay
redde haar met krav maga-technieken en spoot pepperspray in de ogen van die man. Ze had
geen minuut later moeten komen…
112,
troost, EHBO. Fay wist precies wat ze deed. Sirenes in het park.
De
politie had hem snel gepakt. Er kwam een einde aan een spoor van vrouwelijk
leed. Fay voelt zich geen heldin. Mijdt angstvallig elk contact met de media.
Fay zit ook bij Evelien.
Ze
moet glimlachen. We zitten met zijn allen bij de trauma-psych. Is het raar om
te glimlachen? Humor met een knoop in je maag. Het is ook allemaal zo bizar.
Ze
wil Fay bellen. Haar vingers zoeken het icoontje met het telefoonhoorntje.
‘Hoe
gaat het met je mozaïek?’ vraagt Fay.
‘Ach.
Ik weet het niet.’
‘Ik
vond het wel indrukwekkend wat je toen zei bij Evelien. Je leven is in scherven
gevallen en nu moet je alle stukken bij elkaar rapen. Je kunt van je scherven
een mooi mozaïek maken. Niemand zal zeggen: wat zijn dat allemaal voor brokken?
Ze zien een mozaïek.’
Ze
haalt diep adem. Het voelt prettig. ‘Je hebt gelijk,’ zegt ze.
Fay
reageert niet.
‘Fay?’
‘Sorry,
ik schiet even vol. Zal ik vanavond langskomen? Praat wat makkelijker dan door
de telefoon.’
‘Als
je dat zou willen doen?’
Ze
trekt haar jas aan en loopt naar buiten, de tuin in. Ze kijkt omhoog naar
grijze wolkensluiers en geniet van de koele druppels in haar gezicht. Vanuit
haar ooghoek ziet ze Stefan naar haar toe lopen. Heeft hij tranen in zijn ogen
of zijn het de regendruppels? Hij slaat een arm om haar heen. Ze zeggen niets.
Het
is goed zo.