Het
zou een klein ommetje worden. Het was de laatste avond van de vakantie; de
koffers waren al bijna ingepakt. Mijn vader, moeder, mijn zus en ik wilden nog
een keer een klein boswandelingetje beleven alvorens we weer terug zouden
rijden naar de stadsjungle in het westen van het land.
Dus,
zo rond half acht verlieten we de bungalow bij Eerbeek en besloten we de
camping te verlaten. Eén keer rechts en dan nog een bospad naar rechts en je
kwam weer op het vakantieterrein.
Dachten
we, want dat vakantieterrein kwam niet meer in zicht en ook het gegons van
kinderstemmen, dat zo kenmerkend is voor een camping, stierf langzaam uit. Moesten
we verder rechtdoor, of toch maar naar links? De zon staat ’s avonds in het
westen, dus liepen wij naar het oosten. We bereikten de rand van een akker waar
een klein huisje tussen de eiken verscholen stond. Een mevrouw was in de tuin
aan het werk.
We
vroegen haar de weg naar het bungalowterrein.
“Als
u doorloopt komt u in Loenen. Nee, u moet terug en dan om een steen heen lopen
en dan direct naar links. Het kan niet missen.”
We
bedankten de bewoonster en volgden haar aanwijzingen op. Hoewel… die steen
zagen we nergens. Wel een hek links, dus er ging sowieso geen pad die kant op.
We bleven dat hek maar volgen. Het werd stiller in het woud. Af en toe een
alarmerend vogelgeluid. Er kwam een kille zucht tussen de stammen van een dik
sparrenbos vandaan. Onder het bladerdek begon de schemering al.
“Dat
gaat zo niet goed,” concludeerde mijn vader.
“Straks
moeten we nog in het bos slapen,” grapte mijn moeder, maar wij konden er niet
om lachen.
Omdraaien
was het devies. Maar nu sloeg de schemering pas echt toe. Ik struikelde over een
boomwortel. We konden niet snel meer lopen, uit je doppen kijken voor
laaghangende takken en stronken die nu niet meer te zien waren.
Eindelijk
een verlossende open plek in zicht: een weiland. Even later werd het zandpad
een asfaltweg. We waren in de bewoonde wereld, maar in welk deel van die
wereld?
Het
gehucht heette Zilven en lag vlakbij Loenen. Nu konden we de weg wel weer
vinden, alleen was die weg schrikbarend lang. Naar de rand van Eerbeek en dan
nog de route naar de camping. Een schaars verlichte asfaltweg door de bossen.
Mijn moeder zag de overgang van asfalt naar berm niet en maakte een lelijke
smak. Haar knie bloedde, maar zelfs dat kon je niet goed zien.
Om
half twaalf strompelden we onze bungalow binnen.
Hoe
een klein ommetje uitdraaide op een soort dropping.
(Vakantieherinnering
van 35 jaar geleden. Echt vergeten doe je zoiets niet…)