Totaal aantal pageviews

donderdag 13 augustus 2015

De bloemetjes binnen zetten


Ik haal de bloemen, die genieten van de zomerse zon, met bak en al binnen en zet ze in de keuken. De lucht ziet nog wel blauw, maar op internet is het oranje. Stevige onweersbuien met zware windstoten en hagel verwacht. Het liefst zou ik de hele tuin even tijdelijk binnenhalen.
Fruitvliegjes hadden de dreiging al aangekondigd. Ze zwermden als groepstoeristen van banaan naar nectarine. Mijn moeder noemde ze niet voor niets altijd ‘onweersvliegjes’.
 


Een paar gemene flitsen en donderslagen. Een korte stortbui. De zon is weer snel van de partij alsof ze zegt: “Dat hebben we ook weer gehad.” Het KNMI trekt code oranje in. We gaan over op de orde van de dag en oh ja, die bloembakken staan nog in de keuken. Ach, die brengen we morgenochtend wel weer naar het terras.

Vierentwintig uur later marcheert er een leger mieren door de keuken. Wanhopig op zoek naar bloembakken.

De wijze les van dit verhaal…zet nooit je bloembakken in de keuken. Inmiddels hebben we een schuur.

 

 

woensdag 5 augustus 2015

Een klein ommetje...


Het zou een klein ommetje worden. Het was de laatste avond van de vakantie; de koffers waren al bijna ingepakt. Mijn vader, moeder, mijn zus en ik wilden nog een keer een klein boswandelingetje beleven alvorens we weer terug zouden rijden naar de stadsjungle in het westen van het land.

Dus, zo rond half acht verlieten we de bungalow bij Eerbeek en besloten we de camping te verlaten. Eén keer rechts en dan nog een bospad naar rechts en je kwam weer op het vakantieterrein.
Dachten we, want dat vakantieterrein kwam niet meer in zicht en ook het gegons van kinderstemmen, dat zo kenmerkend is voor een camping, stierf langzaam uit. Moesten we verder rechtdoor, of toch maar naar links? De zon staat ’s avonds in het westen, dus liepen wij naar het oosten. We bereikten de rand van een akker waar een klein huisje tussen de eiken verscholen stond. Een mevrouw was in de tuin aan het werk.

 

We vroegen haar de weg naar het bungalowterrein.
“Als u doorloopt komt u in Loenen. Nee, u moet terug en dan om een steen heen lopen en dan direct naar links. Het kan niet missen.”

We bedankten de bewoonster en volgden haar aanwijzingen op. Hoewel… die steen zagen we nergens. Wel een hek links, dus er ging sowieso geen pad die kant op. We bleven dat hek maar volgen. Het werd stiller in het woud. Af en toe een alarmerend vogelgeluid. Er kwam een kille zucht tussen de stammen van een dik sparrenbos vandaan. Onder het bladerdek begon de schemering al.

“Dat gaat zo niet goed,” concludeerde mijn vader.
“Straks moeten we nog in het bos slapen,” grapte mijn moeder, maar wij konden er niet om lachen.
Omdraaien was het devies. Maar nu sloeg de schemering pas echt toe. Ik struikelde over een boomwortel. We konden niet snel meer lopen, uit je doppen kijken voor laaghangende takken en stronken die nu niet meer te zien waren.

Eindelijk een verlossende open plek in zicht: een weiland. Even later werd het zandpad een asfaltweg. We waren in de bewoonde wereld, maar in welk deel van die wereld?

Het gehucht heette Zilven en lag vlakbij Loenen. Nu konden we de weg wel weer vinden, alleen was die weg schrikbarend lang. Naar de rand van Eerbeek en dan nog de route naar de camping. Een schaars verlichte asfaltweg door de bossen. Mijn moeder zag de overgang van asfalt naar berm niet en maakte een lelijke smak. Haar knie bloedde, maar zelfs dat kon je niet goed zien.

Om half twaalf strompelden we onze bungalow binnen.
Hoe een klein ommetje uitdraaide op een soort dropping.
 

(Vakantieherinnering van 35 jaar geleden. Echt vergeten doe je zoiets niet…)