De
komende weken staat onze kerk stil bij de betekenis van ‘het Koninkrijk van God’.
Wat bedoelt Jezus precies als hij het over dat Koninkrijk heeft? Het mag
duidelijk zijn dat die ‘staatsvorm’ totaal afwijkt van de staatsvormen die we
vandaag de dag kennen.
Jezus
vergelijkt die nieuwe wereldorde met een mosterdzaadje: het begint klein, maar
groeit uit tot een kolossale boom. Het is een beetje lastig voor te stellen
omdat wij mosterd associëren met een gewas op een akker en niet met een boom.
Er zijn Midden-Oosterse varianten die wel aan dat beeld voldoen, maar vorige
week, stuitten we tijdens een winterwandeling op een treffender voorbeeld: de
mammoetboom. In het park staan kleine exemplaren; ze worden hoogstens zo’n 30
meter hoog. Heel wat anders dan de grote broers in Californië, die bijna 100
meter kunnen bereiken. De zaadjes die deze reuzen produceren zijn zo minuscuul
als stof. En toch kan er een boom uit groeien die zo hoog wordt als een
kerktoren en duizenden jaren mee kan gaan. Daarnaast razen er dikwijls
bosbranden door de mammoetwouden. Sterker nog: de bomen hebben regelmatig een
flinke bosbrand nodig om sterker te worden.
Daar
lijkt het Koninkrijk van God dus op: iets dat zeer gering begint, maar
uitgroeit tot iets kolossaals en duurzaams. Het is nu nog niet voltooid.
Sommige christenen menen van wel. Als je maar een groot geloof hebt en heel
veel bidt, wordt je niet ziek en heb je een succesvolle carrière. Waanzin.
Anderen
veronderstellen dat dat hele Koninkrijk iets van de toekomst is. Maar, het is
al begonnen, de bomen groeien gestaag, vallen nog niet op.
We
leven wat dat betreft in een tussentijd. We zien al een glimp, we weten echter
dat de boom zijn hoogte nog lang niet heeft bereikt.