Ik had de lampjes in het plafond al honderd keer geteld. De kleuren en patronen op de bloes van de mevrouw voor mij, uitgebreid bestudeerd. De stem van de dominee kabbelde maar voort. Het was zomer, dus draaide er geen kindernevendienst. Als kind was je daarom aan de dufheid van de volwassenen overgeleverd.
Vanuit mijn
linker ooghoek ontdekte ik dat er op de leuning van de kerkbank iets roods kwam
aangekropen. Rood met zwarte stippen. Ik liet het kevertje over mijn handen
lopen. Het had belangstelling voor mijn liedboek en wandelde over verzen en
notenbalken.
"Oh, een
lieveheersbeestje. Misschien kun je hem straks buiten brengen, want hier is
natuurlijk geen luis te vinden," fluisterde mijn moeder.
De preek was
inmiddels ongemerkt geƫindigd. Tijdens het zingen hield ik mijn
insectenvriendje goed in de gaten. Toen we moesten bidden ontstond er een
probleem. Ik besloot mijn ogen open te houden, maar het leek me toch erg
oneerbiedig om je handen ook niet te vouwen. Het kevertje trok van mij weg over
de leuning van de kerkbank. Rechts voor me hield een meisje het hele tafereel
al een tijdje in de gaten. Ze legde haar wijsvinger op de leuning en liet het
beestje nu over haar vingers lopen.
De dominee
hield op met bidden. Het meisje boog naar mij, giechelde een beetje en legde
haar vingers op de rug van mijn hand. Nu had ik hem weer.
"Hoeveel
stippen heeft-ie?" hoorde ik achter mij.
En ineens was
hij weg. Ik keek vertwijfeld om me heen. Ik voelde dat er op mijn schouder werd
getikt. Een man bood de palm van zijn hand aan. Het kevertje was bij hem
terecht gekomen. Hij wandelde nu weer over mijn bijbel. Gefluister en besmuikt
gelach achter mij.
"Heb je
hem weer?" vroeg het meisje rechts voor.
Speurend keek
de dominee onze kant op. Je zag hem denken: waarom is daar reuring?
Toen we de
kerk uit liepen, week het lieveheersbeestje nog niet van mijn zijde. Bij de
fietsenstalling stond een heg en daar spreidde het gestippelde wezentje de
vleugels uit en verdween in het groen.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten