Er wordt een
busexcursie naar de hemel georganiseerd. Er zijn er maar weinig voor te porren
en de mensen die er komen, ontdekken dat ze zwakke schimmen zijn in een
hyperrealistische wereld waar de zon op het punt staat op te komen. Het
landschap is weliswaar adembenemend mooi, het gras is er echter zo hard als
staal en waterdruppels zijn als
kiezelsteentjes. Blinkende geesten komen de schimmen liefdevol tegemoet, maar
de helbewoners vertrouwen de wezens niet.
Het was
alweer een tijdje geleden dat ik De Grote Scheiding van C.S. Lewis had gelezen,
dus een herlezing fascineerde me beslist.
De vraag die
opduikt: is er daadwerkelijk een weg van de hel naar de hemel? Is de hel dan
toch niet definitief? Een Stevige Geest (bij leven een predikant) legt aan de
ik-persoon uit dat je na je dood in schaduwlanden terechtkomt. Het Schaduwland des
Doods is nog niet definitief de hel en het Schaduwland des Levens is nog niet
definitief de hemel. Als in de hemel de Grote Morgen aanbreekt zal dat voor de hel
de Grote Nacht zijn.
Het boek
maakte bij mij de beklemmende realiteit los dat hemel of hel een eigen keuze
van de mens is. Daarbij is die hel op het eerste gezicht nou ook weer niet
hondsberoerd. Mogelijk houd je het er nog wel een tijdje uit, maar daardoor
ontgaat je het zicht op de onvoorstelbare Werkelijkheid van de hemel. Geloof je
ook daadwerkelijk dat het Schaduwland des Levens te vertrouwen is? Het is als
met een grote overstroming: pak ik ook echt die touwladder die uit de
helikopter hangt en die mij naar een droge plaats zal voeren? Of denk ik dat ik
uiteindelijk mijzelf wel kan redden?
Lewis zet je
behoorlijk aan het denken.
(De Grote
Scheiding: een droom / C.S. Lewis, 1946, 112 p.)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten